De ruimte rond de tabernakel moet worden afgeschermd. Aan de zuidkant moeten over een lengte van honderd el doeken van getwijnd linnen komen, en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. Evenzo aan de noordkant:
doeken over een lengte van honderd el en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. Aan de westkant:
doeken over een breedte van vijftig el, met tien palen op tien voetstukken. Aan de oostkant moet de breedte van de afgeschermde ruimte eveneens vijftig el zijn. Daar moeten aan weerszijden over een breedte van vijftien el doeken komen en drie bijbehorende palen die elk op een voetstuk staan. Scherm de ingang af met een vakkundig geborduurd gordijn van twintig el breed, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen; daar komen vier palen bij, elk op een voetstuk. Alle palen van de omheining krijgen zilveren dwarsstangen, verzilverde krammen en bronzen voetstukken. De omheining moet honderd el lang zijn, vijftig el breed en vijf el hoog. De doeken zijn van getwijnd linnen, de voetstukken van brons. Al het gereedschap dat nodig is voor het opbouwen van de tabernakel moet van brons zijn, evenals de pinnen van zowel de tabernakel als de omheining.